Romeinse bewoning op een hoger niveau

door Jeroen van Zoolingen en Wouter Vos

Het lopend onderzoek naar de sporen en structuren van de vindplaatsen Valkenburg (ZH)-De Woerd en Goedereede-Oude Oostdijk, heeft een opmerkelijke overeenkomst aan het licht gebracht: het ophogen van natuurlijke laagtes tot geschikte bouwgrond. In dit korte artikel wordt het belang van deze kunstmatige ingreep voor de bewoning op de vindplaatsen besproken. Aangezien het verschijnsel zich niet uitsluitend voordoet op de hier behandelde vindplaatsen, noch beperkt is tot de besproken landschappelijke setting of periode, is deze korte studie er tevens op gericht het mogelijk voorkomen van ophogingen op andere vindplaatsen onder de aandacht te brengen.
Allereerst is het van belang kort stil te staan bij de natuurlijke ondergrond waarop de bewoning is ontstaan. Hoewel Valkenburg (ZH) en Goedereede niet direct in elkaars nabijheid liggen, is de geologische setting van de vindplaatsen vergelijkbaar. Beide vindplaatsen liggen in het Holocene kustlandschap (zie afb. 1).

Afb. 1. Geomorfologie

Dit landschap kenmerkt zich door strandwallen en duinenrijen langs de kust, met daarachter een uitgestrekt veengebied. Dominant aanwezig in dit landschap waren de grote rivieren, die uitmondden in de Noordzee en van waaruit zich een getijdensysteem in het veengebied uitsneed.

De Romeinse nederzettingen van Valkenburg (ZH)-De Woerd en Goedereede-Oude Oostdijk zijn beide ontstaan op de oever van een dergelijke waterloop. In het geval van Valkenburg (ZH) waren dit de oeverwallen van de Rijn en zijtakken daarvan, in het geval van Goedereede gaat het om een aanzienlijke kreek die vermoedelijk deel uitmaakte van een getijdensysteem vanuit de Maas. Vanwege de natte, en vaak ook nog actieve natuurlijke omgeving, was het van groot belang een droge ondergrond te vinden waarop men zich kon verschansen. In een gebied van rivieren, geulen en kreken waren het de hoger gelegen oeverwallen die zich hiervoor het best leenden.
De keuze voor de oeverwallen leverde ook direct een beperking in ruimte op. Als gevolg van de activiteit van het krekensysteem waren de oeverwallen vaak nauwelijks ontwikkeld en slechts enkele tientallen meters breed.

Hoewel deze breedte voldoende kan zijn geweest voor een klein huis of andersoortig gebouw, zal het al snel te klein zijn geweest voor een volledig erf, laat staan voor een complete nederzetting. Onder meer de gunstige ligging van nederzettingen als Valkenburg (ZH) en Goedereede langs een handelsroute over water betekende echter een snelle groei van de bewoning, en daarmee ook de vraag naar beschikbare grond. De oplossing hiervoor was even lastig als eenvoudig: men moest ook de lagere delen van het landschap in gebruik nemen.

Afb. 2. Plaggen

Ter versteviging van de drassige grond in deze laagtes, en vooral om te voorkomen dat de eerste de beste overstroming voor natte voeten zou zorgen, heeft men de lagere delen in het landschap beschoeid en artificieel opgehoogd. Lange rijen kleine staken domineren zodoende de vroegste fasen van de vindplaatsen bij Valkenburg (ZH) en Goedereede.

Afb. 3. Plaggen

Het zijn de restanten van de beschoeiingen die men heeft aangelegd ter voorkoming van het verschuiven van opgebrachte grond. Dit aanplempen gebeurde met nederzettingsafval, maar ook met plaggen of zoden. In de diepste opgravingsvlakken van Valkenburg (ZH)-De Woerd werden deze beschoeiingen en plaggen duidelijk teruggevonden. De beschoeiingen zijn in U-vormige vakken uitgebouwd in westelijke richting naar het lager gelegen komgebied. Binnen de palenrijtjes zijn op verschillende plekken rechthoekige sporen van plaggen of zoden opgetekend (zie afb. 2 en 3).

Het is niet duidelijk op te maken uit de veldtekeningen of het gehele gebied op deze wijze is opgehoogd; het komt nogal eens voor dat de archeologische onderzoekers slechts een paar opgegraven details tekenden terwijl het over een veel groter gebied getransponeerd dient te worden. Een voorbeeld hiervan is het tekenen van een aantal individuele stenen in een muur in plaats van alle stenen. En waarschijnlijk gaat dit ook op voor de plaggen binnen het opgehoogd terrein van De Woerd.
Hoe het ook zij, de ophogingen zijn een eerste Romeinse infrastructurele activiteit in De Woerd, met als bedoeling een verhoogd plateau of platform te maken. We zien dan ook dat op de dan hoogste delen van het gebied opslagstructuren worden gebouwd in de nabijheid van een vermoedelijke kade langs de Rijn. Doel van die eerste fase Romeins Valkenburg op De Woerd lijkt dan ook de installatie van een haven met de functie van opslag- of overslagplaats. Nadien wordt omstreeks het laatste kwart van de 1ste eeuw een Romeinse landweg aangelegd op een dijkje (agger) zodat het westelijke plateau ook daardoor nog beschermd was tegen overstromingen vanuit de oostelijk gelegen Rijn. Tot slot wordt het gehele opgehoogde gebied gebruikt als bewoningsterrein en verschijnen er in de loop van de 2de eeuw talloze typische langgerekte huizen die we als Streifenhäusern of striphouses kennen uit buitenlandse vici. Wateroverlast zien we op dit deel van Romeins Valkenburg (ZH) dus niet terug en de daarmee gepaard gaande maatregelen van beschoeiingen en ophogen met plaggen heeft zich dan ook beperkt tot de vroegste periode.
In Goedereede heeft men ook vooral in de vroegste periode last van de natte omgeving gehad. Naast het verstevigen en aanplempen van de natuurlijke laagtes, doet er zich hier nog een ander verschijnsel voor, namelijk het ophogen van de oeverwallen zelf tot losse podia geschikt voor bewoning. Aannemelijk gebeurde dit als antwoord op de geringe hoogte van de oeverwallen. Voor de ophoging gebruikte men rietmatten waarop zoden werden geworpen (zie afb. 4).

Afb. 4. Rietmat en ophoginslagen

Bij reparaties of verbouwingen, of voorafgaand aan de bouw van een nieuwe fase van bebouwing, bracht men opnieuw lagen van zoden en klei op, waardoor uiteindelijk pakketten zijn ontstaan die plaatselijk 90 cm dik konden zijn. Opmerkelijk genoeg groef men de gebruikte zoden direct naast de ophoging zelf af. De hierbij gecreëerde laagtes aan de flanken van de podia, raakten vervolgens tijdens bewoning opgevuld met nederzettingsafval en groeiden na verloop van tijd zelfs in hoogte. Uiteindelijk zijn de bij latere fasen van bebouwing ook de flanken in gebruik genomen, waarmee de podia geleidelijk naar elkaar toegroeiden.
Het opwerpen van artificiële ophogingen is geen uniek gegeven voor Goedereede-Oude Oostdijk. Een zeer vergelijkbare ingreep werd ook in Rockanje aangetroffen, waar een huisplaats in meerdere instanties is opgehoogd met rietmatten en opgebrachte grond (Brinkkemper et al. 1995, 123-172). Natuurlijke sedimentatie van klei tegen de flanken van de ophoging bewijst hier verder hoe nat het landschap ten tijde van de bewoning kon zijn en dat men te maken had met overstromingen. Bewoning in een nat landschap vond ook plaats ten noorden van de Maasmonding, en ook hier bestaan aanwijzingen dat men de natuurlijke ondergrond heeft opgehoogd. Zo werd op een vindplaats in Midden-Delfland een huisplaats opgegraven waarvan ten minste een deel was opgehoogd (Van Londen 2006, 142-162). De hier gebruikte materialen betroffen zoden, grasmatten en mest. Verder zijn niet alleen rond de Maasmonding, maar ook meer naar het zuiden, in de natte zones van de Vlaamse kustvlakte de laatste jaren verschillende aanwijzingen aangetroffen voor bewoning op terpen, ondermeer te Serooskerke (De Clercq/Van Dierendonck 2010, 37-38).
Uit het bovenstaande mogen we inmiddels enkele conclusies trekken. De voornaamste is wel dat men zich in de 1ste en 2de eeuw  genoodzaakt zag om de minder gunstige delen van het landschap te benutten. Aanpassing van de lagere en vaak ook nattere delen van het landschap, door ze te verstevigen en op te hogen maakte dit mogelijk. Dat men hiervoor koos wijst op een belangrijke drijfveer. In een eerdere bijdrage sprak Jasper de Bruin al over het belang van transport en handel over vaarroutes binnengaats. De groei van nederzettingen als Valkenburg (ZH)-De Woerd en Goedereede-Oude Oostdijk geeft aan dat de ligging langs waterlopen een gunstig perspectief voor de bewoning betekende omdat waterwegen ook economisch gezien de meest gunstige transportroutes waren in de Romeinse tijd. In geval van Valkenburg (ZH)-De Woerd zal de ontwikkeling van de vicus voor een belangrijk deel ook met de landweg en de nabijgelegen militaire afzettingsmarkt te maken hebben gehad. Voor Goedereede is een vergelijkbaar achterland (nog) niet goed gekend. Dat neemt echter niet weg dat voor beide nederzettingen, Goedereede en Valkenburg (ZH), geldt dat de Romeinen eerst de locaties geschikt moesten maken voor hun activiteiten en dat de sites zonder ophoging en ingebruikname van de nattere gronden geen bestaansrecht hadden gehad.