Het mini-fort bij Ockenburgh

door Hans Siemons, Joris Lanzing en Jeroen van Zoolingen

Het Romeinse mini-fort van Ockenburgh is slechts ten dele onderzocht. Alleen de zuidwesthoek van de spitsgracht en ongeveer een kwart van de bebouwing zijn opgegraven. De aangetroffen resten bieden echter voldoende zicht op het geheel om te veronderstellen dat het een mini-fort betreft. Ze geven bovendien een indicatie van de vorm en omvang van het geheel.
De spitsgracht van het fort Ockenburgh is op vier locaties waargenomen. Hierdoor konden alle vier zijden van het fort worden gelokaliseerd en daarmee de omvang van het fort. Het zuidwestelijke deel van de gracht is het meest intensief onderzochte deel. Hier is de gracht over een lengte van ongeveer 32 meter vlakdekkend opgegraven waarbij ook de zuidelijke hoek werd aangetroffen. De vorm van de gracht is tamelijk eenduidig en kan geïnterpreteerd worden als een spitsgracht zoals we die kennen van militaire contexten. In bijna alle profielen is duidelijk de V-vorm te herkennen.
Op het binnenterrein zijn de resten van bebouwing aan getroffen in de vorm van barakken. Deze manifesteren zich door smalle, donkergrijze greppeltjes. De resten van de bebouwing zijn tijdens twee campagnes opgegraven. Op basis van de aangetroffen sporen is vastgesteld dat waarschijnlijk sprake is van U-vormige bebouwing.
Een uitgebreide typologie van mini-forten in Duitsland is opgesteld door Christian Fleer (Fleer 2004,  p. 75-92.) Hij definieert mini-forten (‘Kleinbauten’ of ‘Kleinkastellen’) als verdedigingswerken groter dan wachttorens en met een te gebruiken binnenterrein van maximaal 0,3 ha. Hij gaat daarbij uit van het terrein binnen de palissade of wal, maar bij andere auteurs worden vaak ook de wal of muur en gracht meegeteld. De volgende kenmerken van versterking en ingangspartijen komen voor bij mini-forten langs de Limes in Nederland en Duitsland:

  • mini-forten zijn overwegend vierkant of rechthoekig;
  • bij rechthoekige forten bevindt de poort zich meestal in de korte zijde;
  • diverse vormen van wal/palissade/muur zijn mogelijk, waarbij wel een ontwikkeling te zien is van hout naar steen;
  • de hoeken zijn meestal afgerond (slechts bij enkele kleine voorbeelden recht);
  • toegangen bestaan in drie variaties: één poort, één poort met tegenoverliggende sluippoort en twee tegenover elkaar geplaatste poorten;
  • boven de poorten bevond zich meestal een toren. Soms is zelfs sprake van hoektorens (bijv. Werthausen en Reckberg in Germania Inferior);
  • om kleine forten werden één of twee spitsgrachten gegraven.

Onderscheiden vormen van binnenbebouwing zijn:

  • U-vormig met een straatachtige binnenhof;
  • U-vormig met een vierkante binnenhof;
  • twee parallelle langwerpige gebouwen met centrale straat ertussen;
  • twee parallelle langwerpige gebouwen met centrale straat ertussen en elders een derde gebouw.

Afb. 1. Zeven typen mini-forten volgens de indeling van Fleer.

Samengevoegd leveren binnenbebouwing en omringende versterking (zonder grachtenvariatie) de volgende 7 typen op (zie afbeelding 1):

  1. Type Rötelsee (± vierkant fort, versterking met één poort en U-vormig gebouw);
  2. Type Holzheimer Unterwald (± vierkant, twee parallelle gebouwen, centrale weg, versterking met één poort en een tegenoverliggende sluippoort);
  3. Type Becheln (± vierkant fort, versterking met twee poorten tegenover elkaar, twee parallelle gebouwen en een centrale weg ertussen);
  4. Type Neuwirtshaus (rechthoekig fort, versterking met één poort en U-vormig gebouw);
  5. Type Nersingen (rechthoekig fort, twee parallelle gebouwen, centrale weg, versterking met één poort en een tegenoverliggende sluippoort);
  6. Type Haselburg (rechthoekig fort, versterking met twee poorten tegenover elkaar, twee parallelle gebouwen met een centrale weg ertussen en een derde gebouw);
  7. Type Burgsalach (± vierkant fort, versterking met één poort, met versterking geïntegreerde binnenbouw rond een binnenhof).

De typologie van Fleer gaat niet over verschillen tussen hout- en steenbouw of de specifieke bouwwijze van de structuren in de mini-forten, maar meer over vorm van de bebouwing en van het geheel. Het mini-fort van Ockenburgh beschikt over een U-vormig gebouw. Volgens de typologie komen U-vormige gebouwen altijd voor in combinatie met één poort, steeds opgericht tegenover de open binnenhof van het gebouw. De versterking van gracht en wal kan dan zowel vierkant als rechthoekig zijn, zoals bij type 1 (bijna vierkant) of 4 (rechthoekig). Het aantal spitsgrachten is daarbij niet als onderscheidend element gebruikt. Volgens de huidige reconstructie van de positie van de grachten, die mede bepaald is op basis van dwarsdoorsnedes in putwandprofielen, zou Ockenburgh behoren tot type 4 van de typologie.

Afb. 2. Voorlopige reconstructie van het mini fort van Ockenburgh (de Hingh / van Ginkel 2009)

Het gebouw op het binnenterrein van Ockenburgh beschikt over kenmerken die in verschillende mini-forten terugkomen (afbeelding 2). De reconstructie van het U-vormige gebouw laat een indeling zien met vermoedelijk drie of vier contubernia per gebouwvleugel. Het centrale tussenstuk zou dan gereserveerd zijn voor de centurio en meer algemene zaken. Van het verbindende stuk tussen beide zijvleugels van Ockenburgh is echter te weinig bekend om ruimtes goed te kunnen duiden.
De theorie van 6 tot 8 man per contubernium zou leiden tot een bezetting van 36 tot 48 man. Als gerekend wordt met een woonoppervlak van 4 tot 5 m2 per man, zou de bezetting 30 tot 37 soldaten bedragen, want het totale oppervlak van de acht contubernia van Ockenburgh is naar schatting 170 m2.
Opvallend bij Ockenburgh is de onderverdeling van één van de contubernia in twee min of meer gelijke ruimtes. Dit is een onderverdeling die voorkomt bij ruitereenheden, terwijl contubernia bij infanteriebarakken altijd uit een kleine arma en een grotere papilio bestaan (De fasen 5 en 6 van het castellum te Valkenburg laten een indeling van de contubernia in ruimtes van gelijke omvang zien. Deze indeling wijst dan ook op de aanwezigheid van een ruitereenheid (De Hingh/Vos 2005, p.107). Extra opvallend is de onderverdeling van één van de ruimtes in weer twee gelijke ruimtes die wellicht als stalboxen geïnterpreteerd kunnen worden. Nog een argument voor de aanwezigheid van ruiters in het mini-fort Ockenburgh, en in dat geval minder manschappen, is de vondst van verschillende paardengraven in de directe omgeving.

Literatuur
Fleer, C., 2004: Typisierung und Function der Kleinbauten am Limes, in: E. Schallmayer (Hrsg), Limes Imperii Romani. Beitrage zum Fachkolloquium ‘Weltkulturerbe Limes’ November 2001 in Lich-Arnsburg, Bad Homburg (Saalburg-Schriften 6).
Hingh, A. de/W. Vos, 2005: Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschienis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae, Leiden.
Hingh, A. de/E. van Ginkel, 2009: De archeologie van Den Haag, Utrecht.