Een verloren versterking

door Ab Waasdorp en Jeroen van Zoolingen

Nu het Odyssee project Den Haag-Ockenburgh in de laatste fase is beland en de onderzoekers zich richten op de synthese, is één van de voornaamste vragen hoe het verdedigingssysteem eruit zag waar het mini-castellum onderdeel van uitmaakte. We kunnen er nu immers van uitgaan dat de kust beveiligd werd en dat de verdedigingslinie niet bij Katwijk, bij het eind van de limes, ophield. De dissertatie van Wouter Dhaeze heeft laten zien dat in de loop van de Romeinse tijd een kustverdediging tot stand kwam die tot Boulogne in Frankrijk te volgen is. Om te bepalen welke plaats het mini-castellum van Ockenburgh innam is het voor nu voldoende ons te beperken tot het gebied tussen de mondingen van de Rijn en Maas. Een gebied waarbinnen niet alleen de versterking van Ockenburgh lag, maar nog andere worden vermoed.

Afb. 1. Deel van een mal met zwaardriemhouder erin.

Voordat we daar dieper op ingaan, is het van belang stil te staan bij het eroderen van de kust. De huidige kustlijn is er een die enkele honderden meters verder naar het zuidoosten ligt dan dat het geval was in de Romeinse tijd. Dit is het gevolg van toenemende activiteit van de zee vanaf de Middeleeuwen. Vrijgekomen zand werd door de zee weer op het land teruggebracht, waarna de wind het verder transporteerde. Het gevolg was dat de kustlijn in zuidoostelijke richting verschoof, en het oude landschap, inclusief de oude bewoningsresten, door verstuivingen met een dik pakket zand overdekt raakte. Dit proces vond plaats over een periode van meerdere eeuwen. De reliëfrijke afdekkende zandlaag wordt Jonge Duinen of Laag van Den Haag genoemd. Voor Ockenburgh geldt dat er een pakket van slechts enkele decimeters is afgezet, maar verder naar het noordoosten kunnen de pakketten enkele meters dik worden. Het proces van erosie heeft er verder voor gezorgd dat alle archeologie die zich pal aan de kust bevond, waaronder ook eventuele Romeinse vindplaatsen, volledig is weggespoeld. Slechts een enkele vondst doet nog herinneren aan wat er is geweest. Beroemd is de Brittenburg, het meest westelijke limes-castellum aan de monding van de Rijn, dat ook prooi is geworden van deze erosie.

Een Romeinse vindplaats die door de verstuivingen juist heel goed geconserveerd is, is de Scheveningseweg in Den Haag. Op deze locatie, circa 7 km ten noordoosten van Ockenburgh, zijn in de jaren 1984-1987 opgravingen uitgevoerd door de Gemeente Den Haag, waarbij onder een metersdik zandpakket delen van een sterk geromaniseerde nederzetting (vicus) werden blootgelegd. Naast sporen van huizen, waterputten, palissadegreppels en kuilen, maken vondsten van militaria aannemelijk dat deze nederzetting ook een militaire bevolking heeft gehad (Waasdorp 1999). Enkele kleine mallen van aardewerk laten zien dat ter plekke brons werd gegoten. De producten hiervan waren ontegenzeggelijk bedoeld voor Romeinse soldaten: zo is er een mal voor een zwaardriemhouder aan het licht gekomen (afb. 1). En hoewel er geen daadwerkelijke sporen van de versterking zijn aangetroffen, wijst alles er dus op dat deze vindplaats aan de Scheveningseweg een vergelijkbare aard heeft als Ockenburgh.

Afb. 2. Jonkheer dr. W.A. Beelaerts Van Blokland (1883-1935).

Op een afstand van wederom circa 7 km, ditmaal vanaf de Scheveningseweg, lijkt nog een derde versterking aannemelijk. Reeds aan het begin van de 20ste eeuw werd ergens in Meijendel door de jonkheer dr. W.A. Beelaerts Van Blokland (afb. 2), tijdens diepgaande graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwe drinkwatervoorzieningen ‘door toevallige omstandigheden eene andere niet minder rijke vindplaats in de duinen benoorden ’s-Gravenhage ontdekt’. Beelaerts Van Blokland doet verslag van zijn vondsten in Germaansche en Romeinsche oudheden in de duinstreek benoorden ’s-Gravenhage (1925): ‘Ook hier vond ik vele Bataafsche en Romeinsche scherven, waaronder vrij wat terra sigillata, stukken van dakpannen, enkele veiligheidsspelden – o.a. een zilveren -, niet meer te determineren koperen munten, ijzerwerk, schijfjes, zooals wij bij het damspel gebruiken, kralen, spinsteentjes enz.’ De jonkheer concludeert vervolgens dat de vindplaats eerder een nederzetting dan een grafveld moet zijn geweest, en dat deze qua vondstmateriaal niet vergelijkbaar is met de omringende vindplaatsen alwaar hij hoofdzakelijk ‘Germaansch vaatwerk’ aantrof.

Helaas is het er behoudens deze vondstmelding nooit van gekomen om de vindplaats verder te onderzoeken. Ondanks een toezegging in de genoemde publicatie is Beelaerts Van Blokland nooit meer ingegaan op deze vondsten en waar ze zijn gebleven is ook nooit meer achterhaald. De precieze aard van deze vindplaats blijft dan ook onzeker. Niettemin lijkt de vondstbeschrijving van Beelaerts wel heel erg op datgene wat er aan materiaal van de Scheveningseweg en Ockenburgh vandaan is gekomen. Het beschreven ensemble lijkt ook totaal niet op dat van een rurale vindplaats in het duingebied: in Den Haag zijn daar verschillende van ontdekt en die getuigen juist van een marginaal bestaan met een vaak zeer beperkte toegang tot Romeinse goederen. Kortom: deze Wassenaarse site is een goede kandidaat voor weer een Romeinse militaire installatie. Het gaat er steeds meer op lijken dat de Romeinen het beveiligen van de kust uiterst serieus namen.