Door Guus Besuijen & Robert van Dierendonck
Omstreeks 175 na Chr. werd op de meest noordelijk gelegen dekzandrug van de Vlaamse kustvlakte een stenen versterking gebouwd door het toenmalige Romeinse gezag. Deze natuurlijke verhoging in het landschap bood de Romeinen een droog steunpunt in het omringende, natte veengebied. Vrijwel zeker is Aardenburg de strategisch beter gelegen opvolger van een tijdelijk houten castellum bij Maldegem (Oost-Vlaanderen). De reden voor de aanleg van beide in deze periode is waarschijnlijk een golf van vijandelijke invallen van de Chauken tussen 172 en 174 na Chr. Deze stam, afkomstig uit het Duitse Noordzeegebied, wordt in de Romeinse historische bronnen genoemd als aanstichter van chaos in het kustgebied ten zuiden van de Limes, de Romeinse rijksgrens langs de Rijn.
Didius Julianus, gouverneur van de provincie Gallia Belgica, wist de rust te herstellen in het gebied en als erkenning voor zijn prestaties werd hij in 175 beloond met het consulschap. De versterkte Romeinse nederzetting van Aardenburg lag in het uiterste noorden van de provincie Gallia Belgica, in het stamgebied van de Menapiërs (civitas Menapiorum) dat het kustgebied van Vlaanderen en een deel van Zeeland omvatte. Voor de bouw van de versterking werden grote hoeveelheden grijze kalksteen uit de omgeving van Doornik gehaald en tufsteen uit het Duitse Eifelgebied. Het fort had een rechthoekig grondplan van 150 bij 240 meter, met vermoedelijk aan iedere zijde een poortgebouw, hoektorens en enkele tussentorens.
In het centrum van het fort zijn de resten van een stenen gebouw opgegraven dat gefundeerd was op houten paaltjes. Volgens de opgraver Jan Trimpe Burger zou het hier gaan om de principia van het fort (het hoofdgebouw), dat lag langs de kruising van de twee hoofdwegen die de vier poorten met elkaar verbonden. Binnen de muren werd eveneens een Romeins tempeltje ontdekt, dat waarschijnlijk van iets latere datum dan het fort dateert: uit het eerste kwart van de derde eeuw.
Uit het vele vondstmateriaal dat in Aardenburg is gevonden tijdens de opgravingen, wordt duidelijk dat de Romeinse nederzetting naast een militair steunpunt ook een handelsknooppunt in de regio moet zijn geweest. Zo is er aardewerk uit het Duitse Rijngebied, Noord-Frankrijk en Engeland gevonden. Ook is er veel aardewerk aangetroffen dat geproduceerd is in de Vlaamse kustregio. Aardenburg had mogelijk een belangrijke functie in de distributie van dit regionaal geproduceerde aardewerk. Verder werden nog andere producten uit de regio hier verhandeld, in het bijzonder zout, vis en vissaus (allec). De rol van handelsknooppunt heeft Aardenburg te danken aan haar landschappelijke ligging. De nederzetting was via een natuurlijke waterloop verbonden met de Noordzee. Over land was Aardenburg via een weg in zuidwestelijke richting verbonden met de militaire forten te Oudenburg en Brugge. Een andere weg, waarvan we het exacte tracé niet kennen, liep in zuidoostelijke richting. Ook buiten de muren van de versterking zijn sporen van gebouwen en ambachtelijke activiteiten gevonden. Recent archeologisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de sporen van de Romeinse bewoning zich over een veel grotere oppervlakte uitstrekken dan tot voor kort bekend was. Vermoedelijk waren er onder andere gebouwen langs de wegen en langs de waterloop, waarbij we kunnen denken aan aan scheepvaart gerelateerde installaties.
In het laatste kwart van de derde eeuw is de nederzetting grotendeels verlaten, mogelijk als gevolg van de politieke instabiliteit en vernatting van het omliggende landschap, waardoor de dekzandrug geïsoleerd kwam te liggen. Het stenen bouwmateriaal van het fort en de gebouwen werd in de Middeleeuwen hergebruikt. Zo kunnen we nu in de vroegste bouwfase van de middeleeuwse Sint-Baafskerk, in het centrum van Aardenburg, de grijze kalksteen en tufsteen herkennen.
Een vraag die archeologen sinds de opgravingen heeft bezig gehouden is: was de nederzetting een puur militaire of was Aardenburg een Romeinse stad? Het grondplan past namelijk niet goed in het klassieke beeld dat we hebben van Romeinse militaire architectuur. In de 2e eeuw na Chr. werden Romeinse militaire forten (castella) gebouwd met vierkante torens, zo luidt de theorie. Aardenburg had echter duidelijk ronde torens, een karakteristiek die tot nog toe alleen werd toegeschreven aan civiele nederzettingen en veel latere versterkingen. In dat verband zou het veronderstelde hoofdgebouw van het fort ook wel eens een andere functie gehad kunnen hebben, bijvoorbeeld dat van een forum (een commercieel centrum). De aanwezigheid van het tempeltje binnen de muren van de versterking is een ander ongebruikelijk element. De latere datering kan erop wijzen dat de militaire bezetting geheel of deels verdween aan het begin van de 3e eeuw. Onderzoek naar de metaalvondsten heeft niet duidelijk kunnen aantonen dat veel Romeinse troepen in Aardenburg gelegerd waren. Ook dit kan een aanwijzing zijn dat het militaire karakter van de nederzetting in verloop van tijd verwaterd is en dat steeds meer burgers zich hier vestigden.
Over de positie van Romeins Aardenburg binnen de civitas Menapiorum is niets bekend omdat de nederzetting niet genoemd wordt in de Romeinse geschreven bronnen en kaarten. We weten wel dat het stadje voor het eerst in 966 “Rodenburgh” genoemd werd en dat het in de pagus Rodanensis lag, die tussen 707 en 840 zeven maal is vermeld. Uit deze namen is door de naamkundige Gysseling afgeleid dat de natuurlijke waterloop die Aardenburg met de Noordzee verbond mogelijk de naam “Rudanna” had en Aardenburg mogelijk “versterking aan de Rudanna” betekende. De pagus was een gebiedsdistrict binnen een grotere bestuurseenheid. Vaak zijn deze pagi afgeleid van hun laat-Romeinse voorgangers, een onderverdeling van de stamgebieden in kleinere eenheden. Eén historicus heeft geopperd dat de Romeinse naam van Aardenburg “Rodana” geweest kan zijn. Zonder archeologisch bewijs, zoals een inscriptie, blijft deze naamgeving echter speculatief. Deze theorie kan echter wel een aanwijzing zijn voor de positie van Aardenburg als belangrijke plaats binnen de civitas van de Menapiërs, namelijk als hoofdplaats van een kleinere subregio.